Klimaatwijzer

Start Mijn technieken Mijn beleid Info Industrie Mobiliteit Gebouwen Landbouw Energievoorziening Verantwoording

Haal jij de klimaatdoelen van 2030?

Mijn technieken
Mijn beleid

Kies je eigen maatregelen! Meer windenergie op zee en schonere industrie? Jij beslist. Ga op de stoel van de premier zitten en kijk welke maatregelen er nodig zijn om in Nederland zo min mogelijk CO2 uit te stoten in 2030. Het startpunt van de schuifjes geeft aan wat we met het huidige beleid in 2030 verwachten, volgens het Planbureau van de Leefomgeving (PBL). Jij kunt er een schepje bovenop doen. Haal jij een doel van -55 procent?

Mijn Klimaatmaatregelen

Maak je eigen klimaatplan! Ga op de stoel van de premier zitten en kijk wat er nodig is om in Nederland zo min mogelijk CO2 uit te stoten in 2030. Het startpunt van de schuifjes geeft aan wat we met het huidige beleid in 2030 verwachten, volgens het Planbureau van de Leefomgeving (PBL). Jij kunt er een schepje bovenop doen. Haal jij een Nederlands doel van -55 procent zoals ook voor Europa geldt?

Elektrificatie
TWh - elektriciteit
Waterstof
PJ
CO2-opslag (CCS)
Mton
Extra energiebesparing
% extra besparing
Elektrische personenauto’s
Elektrische personenauto's (1000x)
Elektrische bestelauto’s
Elektrische bestelauto's (1000x)
Emissievrije vrachtauto’s
Emissievrije vrachtauto's (1000x)
Meer OV i.p.v. personenauto’s
% van kilometers gereisd in auto naar OV
Meer vrachtvervoer over water en spoor
% van vrachtvervoer over de weg naar water en rail
Bijmengen biobrandstoffen
% biobrandstof bijgemengd wegverkeer
Maximum snelheid
Max snelheid in km/h op hoofdwegennet
Warmtepompen
Aantal woningen met warmtepomp (1000x)
Warmtenet
Aantal woningen met stadswarmte (1000x)
Isolatie label B
Aantal woningen met extra isolatie (1000x)
Woningtemperatuur
Binnentemperatuur (Celsius)
Elektriciteitsbesparing
% energiebesparing doordat mensen hun gedrag aanpassen
Bijmengen waterstof
%
Warmte glastuinbouw
% van de warmtevraag dat duurzaam ingevuld wordt
Veestapel inkrimpen
%
Aardwarmte
Windenergie op zee
GW
Windenergie op land
GW
Zonne-energie op land
GW
Biomassa voor elektriciteit
Kerncentrales
GW
Piekcentrales op waterstof
Groene waterstof
GW
Bijmenging groen gas
PJ

CO2-eq-emissie in 2030

Extra kosten

€
€€
€€€

Als u uw keuzes wilt versturen krijgen wij een indruk van de trends. Wij leggen uw naam, IP-adres en/of e-mail niet vast.

Mijn Klimaatmaatregelen

Maak je eigen klimaatplan! Ga op de stoel van de premier zitten en kijk wat er nodig is om in Nederland zo min mogelijk CO2 uit te stoten in 2030. Het startpunt van de schuifjes geeft aan wat we met het huidige beleid in 2030 verwachten, volgens het Planbureau van de Leefomgeving (PBL). Jij kunt er een schepje bovenop doen. Haal jij een Nederlands doel van -55 procent zoals ook voor Europa geldt?

Heffingen en subsidies industrie
Miljoen euro/jaar
Maximumsnelheid (snel)wegen
Beleidskeuze
Kilometerheffing
Gemiddeld heffingsbedrag per kilometer
Fiscale stimulering zero-emissie voertuigen
Beleidskeuze
Verhogen bijmengverplichting
Beleidskeuze
Normstelling en verplichting op (hybride warmtepompen)
Beleidskeuze
Normstelling energielabel koopwoningen
Beleidskeuze
Aanscherping Wet Milieubeheer bedrijfsgebouwen
Jaar
Uitbereiding subsidie woningen
Miljoen euro/jaar
Uitkoopregeling tbv krimp veestapel
%
Investering in CO2-opslag in veenweides en klimaatbossen
Beleidskeuze
Verhoging energiebelasting Glastuinbouw
Beleidskeuze
Bijmengverplichting groengas
PJ/jaar
Additionele tender Wind op Zee
GW
Verhoging taakstelling RES
TWh/jaar
Subsidie kernenergie
Miljoen euro/jaar
Subsidie CO2-vrije flexibile elektriciteit
Miljoen euro/jaar

CO2-eq-emissie in 2030

Gasverbruik 0 PJ
Hernieuwbare gasproductie 0 PJ
Elektriciteitsvraag 0 PJ
Extra elektriciteitsproductie 0 PJ

Als u uw keuzes wilt versturen krijgen wij een indruk van de trends. Wij leggen uw naam, IP-adres en/of e-mail niet vast.

Hoe werkt het?

Volgende tab

Hoe gaan we de klimaatdoelstellingen in 2030 halen? Deze Klimaatwijzer biedt de mogelijkheid om verschillende technische- en gedragsmaatregelen te onderzoeken. Ga op de stoel van de premier zitten en kies welke technieken je extra gaat inzetten om jouw klimaatdoelen voor 2030 te halen. Lastig? Zeker. Onhaalbaar? Nee hoor.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) becijferde in oktober 2020, dat we met de huidige plannen in 2030 maar ongeveer de helft zullen bereiken van de CO2-reductie die het kabinet zich ten doel stelde. Er moet dus een fors tandje bij. En velen, inclusief de EU, willen dat we het doel voor 2030 verder aanscherpen. Met deze Klimaatwijzer kun jij kiezen waar je extra op wilt inzetten, boven op de huidige plannen. Hij laat zien wat het effect is op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen én geeft een indicatie wat het jaarlijks kost. Het gaat om toepassingen en effecten in Nederland. De maatregelen zijn opgedeeld in de sectoren: industrie, gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw, energievoorziening.

De Klimaatwijzer laat indicatief de effecten van 27 technieken zien, verdeeld over vijf sectoren. Er is een tabblad met korte uitleg per sector. Op het tabblad ‘Mijn technieken’ geef je met schuifjes je keuzes aan, en reken je uit in hoeverre je jouw doel haalt met verschillende technieken. Datzelfde maar dan voor beleidsmaatregelen kun je instellen met de schuifjes op het tabblad 'Mijn beleid'. Je ziet in één oogopslag hoeveel CO2-uitstoot jouw beleid in 2030 oplevert .

De Klimaatwijzer is een initiatief van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), in samenwerking met EBN, ABN AMRO en Stichting 2050. De Klimaatwijzer is opgesteld door Onderzoek- en adviesbureau CE Delft.

Industrie

Volgende tab

De huidige CO2-emissie voor de sector industrie is 57 Mton/jaar. De verwachting van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) is dat in 2030 de CO2-emissie zal zijn gedaald tot 53 Mton/jaar met het huidige beleid, een daling van 7%. De industrie is hiermee verantwoordelijk voor 35% van de totale CO2-uitstoot in Nederland.

Voor de industrie hebben we vier extra maatregelen opgenomen om de CO2-emissie verder te verlagen. Bij deze extra maatregelen is rekening gehouden met de inschatting wat realiseerbaar is in tien jaar. Veel maatregelen vergen actie van het betreffende industriële bedrijf, netbeheerders, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) en de installateurs/bouwbedrijven.

Elektrificatie

Omschrijving

Elektriciteit vervangt aardgas voor het maken van de vereiste warmte voor processen zoals drogen, scheiden, heet water en aandrijving. Dit wordt gerealiseerd door elektrische warmtepompen, E-boilers, elektrische fornuizen en elektromotoren.

De CO2-emissie van elektriciteit wordt bepaald door de maatregelen bij Productie Elektriciteit. De CO2 besparing van deze maatregel hangt sterk af van hoe duurzaam de productie van de elektriciteit is. 1 TWh elektrificatie is gelijk aan het huidig elektriciteitsgebruik van 380.000 huishoudens.

Range voor 2030

Minimum: Elektrificatie wordt toegepast waar het een sterke kostenbesparing met zich meebrengt. Dit betreft met name de vervanging van oude stoomturbines door elektromotoren en de plaatsing van warmtepompen voor warmte van lage temperatuur. Dit resulteert in ca. 37 PJ warmte uit aardgas die wordt vervangen door zo’n 8 TWh elektriciteit.

Midden: Elektrificatie levert een substantiële bijdrage aan het halen van de doelstellingen in het Klimaatakkoord. Elektriciteit is nog voor lang niet alle toepassingen economisch aantrekkelijk en het is een uitdaging om het elektriciteitsnet tijdig te verzwaren. Dit resulteert in ca. 70 PJ warmte uit aardgas die vervangen wordt door zo’n 15 TWh elektriciteit.

Maximaal: Elektrificatie levert een grote bijdrage aan het halen van het Klimaatakkoord. Veel kleinere en een deel van de grotere bedrijven kiezen ervoor om hun energievoorziening all-electric te maken. Dit resulteert erin dat ca. 140 PJ warmte uit aardgas vervangen wordt door zo’n 32 TWh elektriciteit.

Beleid

De overheid kan vooral door middel van economische incentives bedrijven aanzetten tot verandering. Hiervoor kan het additionele subsidie, zoals SDE++, of een (hogere) CO2-heffing inzetten. Met aanpassing van de netwerkkosten kunnen elektrificatie opties ook aantrekkelijker worden gemaakt.

Waterstof

Omschrijving

Waterstof wordt in plaats van aardgas ingezet voor verwarming door middel van boilers en fornuizen. 1 PJ warmte is gelijk aan de warmtevraag van 32.000 huishoudens.

Hoe de waterstof wordt geproduceerd is vermeld bij de maatregel Productie waterstof. De CO2 besparing van deze maatregel hangt sterk af van hoe duurzaam de productie van de waterstof is. Kies dus voor groene waterstof om te zorgen dat de waterstof-ambities een positief effect hebben op de CO2-uitstoot.

Range voor 2030

Minimum: Met het huidige beleid is de inzet van waterstof als energiedrager in de industrie beperkt tot pilot schaal. De minimum waarde in 2030 is daarmee 0 TWh. Dit is omdat waterstof nu duurder is dan gebruik van aardgas.

Maximaal: De maximale potentie is gebaseerd op deelsectoren en bedrijven waarbij elektrificatie niet logisch en rendabel is. Daarnaast is de maximale potentie van waterstof bij de industrie is beperkt door de hoeveelheid waterstof die ‘blauw’ (uit aardgas met CO2-opslag ondergronds) of ‘groen’ (met windenergie) wordt ingesteld bij ‘Productie waterstof’. Boilers kunnen in 2030 tot maximaal 30% van de technische potentie invullen voor drogen, heet water en scheiden. Waterstof fornuizen kunnen maximaal 50% van de warmtevraag voor fornuizen invullen.

Beleid

De overheid kan vooral door middel van economische incentives bedrijven aanzetten tot verandering. Hiervoor kan de overheid additionele subsidie, zoals SDE++, of een (hogere) CO2-heffing inzetten. Ook kan gedacht worden aan verplichtingen om een bepaalde hoeveelheid duurzame waterstof bij te mengen in bijvoorbeeld de kunstmest en de chemieketen, zoals nu gebeurt voor biobrandstoffen in transportbrandstoffen.

CO2-opslag (CCS)

Omschrijving

CO2-opslag wordt ook wel Carbon Capture Storage (CCS) genoemd. CO2 wordt afgevangen (capture) bij grootschalige industrie en met pijpleidingen naar gasvelden onder de Noordzee getransporteerd. Hier wordt het opgeslagen (storage) in lege aardgasvelden. CCS kan ingezet worden bij de productie van staal, afvalverbrandingsinstallaties, de productie van waterstof uit aardgas en proces emissies.

De kosten voor CO2-afvang/transport/opslag zijn ordegrootte 100 - 130 euro per ton CO2. In Nederland zijn verschillende CCS projecten in ontwikkeling.

Range voor 2030

Minimum: Er wordt geen CCS ingezet.

Midden: In het Klimaatakkoord is opgenomen dat er een plafond is van de maximale gewenste CO2-afvang. CCS wordt maximaal gesubsidieerd tot 7,2 Mton in 2030

Maximaal: De maximale potentie van CCS is 20 Mton in 2030. Dit is gebaseerd op een inschatting van CCS per cluster in de rapportage industrie voor het Klimaatakkoord. CCS wordt eerst ingezet bij de huidige industrie, in de bestaande waterstofproductie, staal productie en afvalverbrandingsinstallaties. Dit heeft een potentie van 10 Mton. De overblijvende CCS wordt ingezet bij ‘blauwe’ waterstofproductie als hier vraag naar is vanuit de industrie, bij staalproductie en afvalverbrandingsinstallaties. Anders wordt CCS ingezet bij de overige industriële emissies. Als er wel waterstofvraag is, maar geen CCS kan het zijn dat er dus veel CO2 wordt uitgestoten als het uit aardgas wordt geproduceerd. Daarnaast kan (een deel van) de vraag ingevuld worden met groene waterstof.

Beleid

De overheid kan CCS in de industrie mogelijk maken door het transport en de opslag te regisseren (via EBN en Gasunie) en het voor de industrie aantrekkelijk te maken met subsidies of door een (hogere) CO2-heffing.

Extra energiebesparing

Omschrijving

Energiebesparing in de industrie wordt gerealiseerd door de efficiëntie van processen te verhogen of isolatie uit te voeren. Veel van deze maatregelen leveren geld op, maar zijn vaak financieel minder interessant voor bedrijven dan andere investeringen die leiden tot meer of hogere kwaliteit productie, waardoor ze toch niet plaats vinden.

Range voor 2030

Minimum: De energiebesparing in de afgelopen 10 jaar was gemiddeld 0,8%. Deze maatregel omvat additionele besparingsmaatregelen en daarom is het minimum 0%.

Maximaal: De additionele energiebesparing is weergegeven in jaarlijkse reductie. Tot 0,65% besparing resulteren de maatregelen in een reductie van de kosten voor de industrie, daarna kosten ze ongeveer 50 euro/ton CO2. Het maximum is gebaseerd op een studie van PBL.

Beleid

De overheid verplicht alle bedrijven, groot en klein, om energiebesparende maatregelen door te voeren die een terugverdientijd van vijf jaar of korter hebben. Verhoging van de wettelijke terugverdientijd, energiebelasting en/of de CO2-heffing geeft een extra prikkel om energie te besparen.

Mobiliteit

Volgende tab

De huidige CO2-emissie voor de sector mobiliteit is 35 Mton/jaar. De verwachting van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) is dat in 2030 deze CO2-emissie zal zijn gedaald tot 31 Mton/jaar, oftewel 21% van de totale CO2-uitstoot. De luchtvaart wordt niet meegerekend.

Voor de mobiliteit hebben we zeven extra maatregelen opgenomen om de CO2-emissie verder te verlagen. Bij deze extra maatregelen is rekening gehouden met de inschatting wat realiseerbaar is in tien jaar. Veel maatregelen vergen actie van verschillende partijen, zoals burgers, autofabrikanten- en dealers, bedrijven met een wagenpark, netbeheerders en de overheid.

Internationale luchtvaart en scheepvaart vallen binnen de internationale systematiek en niet onder het klimaatbeleid van de Nederlandse overheid en zijn daarom niet meegenomen. Er is de keuze gemaakt om de verduurzaming van spoor- en watervervoer niet mee te nemen om het aantal maatregelen enigszins beperkt te houden.

Elektrische personenauto’s

Omschrijving

Elektrische auto’s hebben een lager energiegebruik dan benzine/dieselauto's. Bovendien kan de elektriciteit met steeds minder CO2-uitstoot geproduceerd worden, zie maatregelen Energievoorziening. Deze maatregel heeft effect op het aantal elektrische auto's in Nederland in 2030. Elke extra elektrische auto vervangt een benzine- of dieselauto. Alleen energiegebruik in de gebruiksfase is meegenomen. Het energiegebruik bij de productie van de auto’s wordt niet meegenomen.

Range voor 2030

Minimum: In de KEV is berekend dat met het huidige beleid er ongeveer één miljoen elektrische auto's zijn in Nederland in 2030. Dit beschouwen wij als ondergrens.

Maximaal: Uit de doelen van het klimaatakkoord kan worden afgeleid dat er in 2030 ongeveer 2 miljoen elektrische auto’s zouden moeten zijn. Heel veel meer is gezien het nu nog zeer beperkte aandeel en gegeven de vervangingstermijnen van auto’s, niet mogelijk. Een bovengrens van 2,5 miljoen is daarom aangehouden. Met dit maximum moet uiterlijk in 2030 elke nieuwverkochte auto zero-emissie zijn.

Beleid

Momenteel wordt elektrisch rijden voornamelijk gestimuleerd door middel van subsidies (bij aanschaf) en vrijstellingen/lagere belastingen die voor andere personenauto's wel gelden (BPM, MRB, zakelijk: fiscale bijtelling). Daarnaast kan de EU autofabrikanten opleggen om meer schone auto’s te produceren, in de vorm van een lagere gemiddelde CO2-uitstoot per km.

Het ligt voor de hand dat verder stimuleringsbeleid van de overheid ook op deze manieren wordt ingevuld. Elektrisch rijden voorkomt ook de brandstofheffingen aan de pomp, waardoor de gebruikskosten relatief laag zijn. Overige denkbare stimuleringsmaatregelen zijn milieuzones (je komt de stad niet meer in met een verbrandingsmotor) en strengere normeringen (maximale toegestane CO2-uitstoot). Dit laatste is vooral een instrument dat op Europees niveau wordt gebruikt.

Elektrische bestelauto’s

Omschrijving

Deze maatregel heeft effect op het aantal elektrische bestelauto's in Nederland in 2030. Voor elke elektrisch bestelauto die erbij komt, wordt een diesel bestelauto vervangen. Alleen energiegebruik in de gebruiksfase is meegenomen. In totaal zijn er in Nederland ongeveer 900.000 bestelvoertuigen, waarvan nu 5000 elektrisch.

Range voor 2030

Minimum: Uit het elektriciteitsverbruik voor bestelauto's in de KEV is af te leiden dat er rekening wordt gehouden met ongeveer 34 duizend elektrische bestelauto's in 2030.

Maximaal: Het maximum van de range is ingeschat op basis van de 'actualisatie Welvaart en Leefomgeving (WLO) autopark mobiliteitsmodellen 2020'. De aanname is gemaakt dat er maximaal 250 duizend elektrische bestelauto's zijn in 2030.

Beleid

Momenteel worden elektrische bestelauto's gesubsidieerd door middel van een subsidie op aanschaf en vrijstelling op MRB. Ook hoeven elektrische bestelauto's geen brandstofaccijnzen te betalen aan de pomp. In de toekomst gaan ook Zero Emissiezones voor stadslogistiek een sterke invloed hebben op de elektrificatie van het vrachtverkeer.

Emissievrije vrachtauto’s

Omschrijving

Zero-emissie vrachtauto's zijn zowel elektrische- als waterstof voertuigen. Voor elke zero emissie voertuig dat erbij komt, wordt een diesel vrachtauto vervangen. Alleen energiegebruik in de gebruiksfase is meegenomen, omdat de productie beperkt in Nederland gebeurt. Elektrische vrachtauto's zullen voornamelijk de lichtere dieselvrachtwagens vervangen, terwijl waterstof voornamelijk voor het vervangen van de zwaardere vrachtwagens potentie heeft. Hoe de waterstof wordt geproduceerd is vermeld bij de maatregel Energievoorziening > Waterstof.

Range voor 2030

Minimum: Het huidige beleid gaat uit van ongeveer 3 duizend kleinere elektrische vrachtauto's in 2030.

Maximaal: Het maximum van de range is 3% en is ingeschat op basis van de 'actualisatie Welvaart en Leefomgeving (WLO) autopark mobiliteitsmodellen 2020'. Hierbij is gekozen voor een waarde die nog iets hoger is dan het scenario met hoge groei. De aanname is gemaakt dat er maximaal 25 duizend emissie vrije vrachtauto's zijn in 2030, zowel elektrisch als op waterstof. Er zijn op dit moment in totaal ongeveer 145.000 vrachtwagens in Nederland.

Beleid

Een effectief instrument is het subsidiëren van zero-emissie vrachtwagens, zodat het financieel aantrekkelijk wordt om hiervoor te kiezen. Een ander belangrijk beleidsinstrument zijn zero emissie zones in binnensteden. Vanaf 2025 zullen deze voor een grote impuls zorgen voor het elektrificeren van de stadslogistiek.

Meer OV i.p.v. personenauto’s

Omschrijving

Als mensen vaker met het OV reizen in plaats van met een personenauto, noemt men dat ‘modal shift’. Hierbij is het uitgangspunt dat elke reizigerskilometer die minder per auto wordt gereisd, wordt vervangen door een reizigerskilometer in de bus, tram of metro. Dit is een dure maatregel..

Range voor 2030

Minimum: Geen verschuiving van personenauto's naar O.V.

Maximaal: De maximale shift van autokilometers naar het OV is 10%. Dit is gebaseerd op een expert guess.

Beleid

De afgelopen 20 jaar was modal shift beleid een belangrijk beleidsdoel voor het personenvervoer in Nederland, zonder overtuigend resultaat. Dit geeft aan dat het in de praktijk lastig is om mensen zo ver te krijgen de auto in te wisselen voor het OV. Mogelijke beleidsinstrumenten zijn investeringen in het openbaar vervoer om dit aantrekkelijker te maken, maar ook lagere prijzen voor OV of hogere beprijzing van autogebruik (accijns, BPM, MRB, fiscale bijtelling) kunnen OV-gebruik stimuleren.

Meer vrachtvervoer over water en spoor

Omschrijving

De emissies van de binnenvaart en van spoorvervoer zijn lager dan van vervoer over de weg. Daarom heeft een verschuiving van vrachtvervoer over de weg naar water en spoor een positieve klimaatimpact. Hierbij is het uitgangspunt dat elke tonkilometer (een ton vracht vervoerd over een kilometer) die minder over de weg wordt vervoerd, wordt vervangen door een tonkilometer over water of spoor.

Range voor 2030

Minimum: Geen verschuiving naar binnenvaart en spoorvervoer

Maximaal: Een maximale shift van 5% van de tonkilometers over de weg naar water en rail is aangehouden. Dit percentage is gebaseerd op een expert guess.

Beleid

Dit doel kan worden bereikt door financiële prikkels, zoals lagere belastingen voor binnenvaart en spoor, maar ook investeringen in de infrastructuur spelen een belangrijke rol. Het aanleggen of verbeteren van drukke spoorroutes is bijvoorbeeld een randvoorwaarde om meer transport over het spoor te faciliteren.

Bijmengen biobrandstoffen

Omschrijving

Er worden al biobrandstoffen bijgemengd in de brandstoffen (benzine/diesel) voor het wegverkeer. Bij diesel wordt biodiesel bijgemengd, terwijl dit voor benzine ethanol is. Meer bijmengen van biobrandstoffen leidt tot een lagere CO2-uitstoot.

Range voor 2030

Minimum: De EU-richtlijn schrijft al een minimum percentage van 7% voor.

Maximaal: Biobrandstof kan niet ongelimiteerd worden bijgemengd. Hoeveel de maximum is hangt echter af van het soort biobrandstof. Ook is er een beperkte beschikbaarheid van biobrandstoffen. Om deze reden is een maximum aangehouden voor de biobrandstoffen die naar het wegverkeer kunnen gaan in de afspraken van het klimaatakkoord (niet meer dan 27 PJ bovenop de prognoses van de Nationale Energie Verkenning 2017). Dit hebben wij als maximum aangehouden en resulteert in de 15% bijmenging.

Beleid

De overheid kan de bijmengverplichtingen voor biobrandstof opschroeven. Hiervoor bestaat al een wet. De leveranciers moeten dan zorgen dat extra productie van deze brandstoffen wordt ontwikkeld.

Maximum snelheid

Omschrijving

De maximumsnelheid op snelwegen kan worden aangepast, zoals iedereen heeft ervaren in de afgelopen jaren. Eerst mochten we van 120 naar 130km/u, toen weer naar 100km/u overdag vanwege de stikstof. Langzamer rijden is een zeer kosteneffectieve maatregel om de CO2-uitstoot te verminderen. Er zijn namelijk twee effecten: ten eerste rijden auto's zuiniger als ze minder hard rijden; ten tweede worden er minder kilometers gereden als de rijsnelheid lager is. Dit laatste effect komt omdat mensen gemiddeld ongeveer een uur per dag aan reizen willen besteden, maar niet meer dan dat. Als mensen langzamer reizen, reizen ze dus wat minder kilometers.

Range voor 2030

Minimum: 80 km/u zoals dat al op provinciale wegen en rondom steden nu al het geval is, maar dan overal.

Maximaal: Overal waar het kan wordt de maximumsnelheid 130km/u, dag en nacht.

Beleid

De rijksoverheid kan de maximumsnelheid aanpassen, zoals afgelopen jaar ook is gebeurd.

Gebouwen

Volgende tab

De huidige CO2-emissie voor de sector gebouwen (woningen, utiliteitsgebouwen) is 23 Mton/jaar. De verwachting van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) is dat in 2030 de CO2-emissie zal zijn gedaald tot 18 Mton/jaar voor deze sector, oftewel 12% van de totale CO2-uitstoot. In Nederland zijn ongeveer 7,9 miljoen huishoudens. Voor utiliteitsgebouwen wordt gerekend met de factor woning equivalent (WEQ).

Voor gebouwen hebben we zes extra maatregelen opgenomen om de CO2-emissie verder te verlagen. Bij deze extra maatregelen is rekening gehouden met de inschatting wat realiseerbaar is in tien jaar. Veel maatregelen vergen actie van zowel de eigenaar, netbeheerders, RVO.nl (subsidie), als uitvoering door installateurs/bouwbedrijven.

Warmtepompen

Omschrijving

Deze maatregel bepaalt het aantal woningen en utiliteitsgebouwen dat voor verwarming overstapt op een warmtepomp. Utiliteitsgebouwen zijn bijvoorbeeld scholen, bedrijfshallen, kantoren, sportlocaties etc. In het KEV is een verdeling opgenomen van 75% elektrische warmtepompen en 25% hybride warmtepompen. De kosten per vermeden ton CO2 hangen sterk af van hoe de elektriciteit wordt geproduceerd.

Range voor 2030

Minimum: Op dit moment hebben ongeveer 200.000 huishoudens of utiliteitsgebouwen (WEQ) een (hybride) warmtepomp. In 2030 zijn dat er 450.000 zonder overheidsbeleid, voornamelijk door nieuwbouw. Met het huidige beleid (subsidies, toenemende energiebelasting) zijn dat er naar verwachting 700.000 in 2030.

Maximaal: Met sterk overheidsbeleid kan het maximaal aantal warmtepompen 2,5 miljoen bedragen in 2030.

Beleid

De overheid kan (hybride) warmtepompen stimuleren met subsidies voor consumenten en utiliteiten en door het verhogen van de energiebelasting op gas en verlaging van de energiebelasting op elektriciteit. Maar ook door het verplicht stellen van minimaal een hybride warmtepomp bij vervanging van de CV-ketel.

Warmtenet

Omschrijving

Op dit moment is al 10% van alle woningen/gebouwen aangesloten op een klein of groot warmtenet (ook wel bekend als stadswarmte). Voor de nieuwe warmtenetten wordt voor gerekend met warmte uit verschillende bronnen: restwarmte, biogrondstoffen, geothermie en aquathermie. In het model wordt een verdeling tussen hoge- en lagetemperatuur warmtenetten meegenomen.

Range voor 2030

Minimum: Op dit moment zijn er 450.000 woningen of utiliteitsgebouwen (WEQ) aangesloten op het warmtenet. Met het huidige beleid zijn dat er 600.000 in 2030 .

Maximaal: Als de overheid maximaal inzet op warmtenet ontwikkeling zijn er naar verwachting 1,2 miljoen woningen/gebouwen haalbaar.

Beleid

De overheid kan warmtenetten stimuleren met subsidies voor de ontwikkelaars van warmtenetten en/of de aangesloten consumenten. Daarnaast kunnen overheden en lokale overheidsinstanties met beleid een sturende werking creëren. Een belangrijke keuze is of warmtenetten commercieel beheerd blijven, of onder de verantwoordelijkheid van de netbeheerders gaan vallen. Daarnaast speelt de energiebelasting op aardgas een belangrijke rol (omdat warmtelevering daarvan vrijgesteld is).

Isolatie label B

Omschrijving

Deze maatregel bepaalt het aantal woningen dat extra geïsoleerd wordt naar Label B. Na de isolatie is verwarming met warmtepompen of warmtenetten mogelijk. Isoleren resulteert in een verlaging van de energievraag. Isolatie is een vrij dure maatregel.

Range voor 2030

Minimum: Op dit moment schatten we dat er 2,7 miljoen huishoudens zijn met een isolatiegraad gelijk aan energielabel A of B. Als op het huidige tempo wordt nageïsoleerd komen er 150.000 huishoudens bij tot 2030, dit is dus het minimum.

Midden: Met een sterke versnelling van het isolatie tempo is de isolatie van 500.000 woningen naar minimaal A-label mogelijk.

Maximaal: In het Klimaatakkoord zijn 1.500.000 additionele isolaties opgenomen. Ondanks dat dit zeer veel extra inspanning vereist en er krapte is qua uitvoeringscapaciteit, is het opgenomen als maximum van deze range.

Beleid

De overheid kan isolatie stimuleren door het vergeven van leningen voor isolatie tegen gunstige voorwaarden of het verstrekken van subsidies.

Woningtemperatuur

Omschrijving

Op dit moment staat de verwarming in Nederland gemiddeld op 20 graden. Met het lager zetten van de verwarming naar 19 graden, besparen we 6% op ons energieverbruik in huis. Aangezien dit een verandering in gedrag is, zijn er geen kosten vereist en zijn de uitgespaarde aardgaskosten en CO2-reductie dus pure winst.

Range voor 2030

Minimum: Een minimum van 18 graden wordt deels bereikt door minder ruimtes, en niet altijd te verwarmen en warmere kleren te dragen. Nu is de gemiddelde ingestelde temperatuur 20 graden.

Maximaal: Door vergrijzing kan de gemiddelde temperatuur toenemen omdat oudere mensen vaker thuis zijn en een hogere temperatuur instellen om behaaglijk te wonen.

Beleid

Met bewustwordingscampagnes kan de overheid bijdrage aan de reductie van gasverbruik door de thermostaat lager te zetten. Er zijn geen wettelijke mogelijkheden.

Elektriciteitsbesparing

Omschrijving

Energiebesparing is mogelijk door aanpassingen aan ons gedrag zoals: vaker het licht uit doen, apparaten uitzetten die niet gebruikt worden, het vervangen van apparaten die veel stroom verbruiken of tijdschakelaars installeren. Aangezien dit een verandering in gedrag is, zijn er geen kosten vereist.

Range voor 2030

Minimum: Geen besparing op het elektriciteitsgebruik. De schatting is dat een gemiddeld huishouden 1 - 2% energie kan besparen door algemeen advies uit te voeren over energiebesparing en ongeveer 5% door advies op maat.

Maximaal: 10% besparing is zelfs mogelijk als er advies op maat en live feedback wordt toegepast. Live feedback kan vormgegeven worden door een display of app die continu informatie geeft over het elektriciteitsverbruik.

Beleid

De overheid kan energiebesparing aanmoedigen door campagnes op te zetten met algemeen advies en advies op maat. Daarnaast kan het realiseren van meer mechanismes voor live feedback stimuleren via bijvoorbeeld fysieke apparaten of in apps.

Bijmengen waterstof

Omschrijving

Het bijmengen van waterstof betekent dat waterstof wordt toegevoegd aan het aardgas in het netwerk. Alle aangesloten huishoudens en utiliteitsgebouwen ontvangen dan ook een deel waterstof. De apparaten die op aardgas werken kunnen dit aan. Er worden alleen kosten meegenomen voor de productie van de waterstof.

Hoe de waterstof wordt geproduceerd is vermeld bij de maatregel Energievoorziening > Groene Waterstof. Hoe de waterstof wordt geproduceerd bepaalt of er een CO2-reductie is. De kosten variëren afhankelijk van de bron.

Range voor 2030

Minimum: Wettelijk mag er nu 0,5% waterstof worden bijgemengd (gebaseerd op volume). Op dit moment gebeurt dat nog niet.

Maximaal: De beheerders van de energienetten hebben onderzocht dat 3% de maximale hoeveelheid is die onze huishoudelijke apparaten nu aankunnen, na 2030 wordt dit mogelijk een hoger percentage.

Beleid

Een hoger bijmeng percentage dan 0,5% vereist nieuwe wetgeving van de overheid. Daarnaast zullen mogelijk additionele veiligheidskeuringen uitgevoerd moeten worden op apparaten, maar dat is buiten de scope van deze analyse. De overheid kan door middel van wetgeving het percentage van waterstof in het netwerk vaststellen. Wel zullen de kosten van waterstof hoger zijn, waardoor subsidie vereist zal zijn of de mogelijkheid om dit in de gasprijs door te rekenen.

Landbouw

Volgende tab

De huidige CO2-emissie voor de sector landbouw (inclusief de glastuinbouw) is 26 Mton/jaar. De verwachting van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is dat in 2030 de CO2-emissie zal zijn gedaald tot 24 Mton/jaar in deze sector, oftewel 16% van de totale CO2-uitstoot.

Voor de landbouw hebben we twee extra maatregelen opgenomen om de CO2-emissie verder te verlagen. Bij deze extra maatregelen is rekening gehouden met de inschatting wat realiseerbaar is in tien jaar. Veel maatregelen vergen actie van zowel het betreffende bedrijf, netbeheerders, RVO, als uitvoering door installateurs/bouwbedrijven.

Warmte glastuinbouw

Omschrijving

De glastuinbouw is de grootste energiegebruiker in de sector landbouw. Deze maatregel bepaalt welk deel van de warmtevoorziening van de glastuinbouw wordt ingevuld met duurzame bronnen zoals aardwarmte of warmtepompen. De kosteneffectiviteit van deze maatregel hangt af van wat er ingevuld wordt bij andere categorieën.

Range voor 2030

Minimum: De ondergrens is gelijk aan de huidige waarde.

Maximaal: De bovenwaarde gaat uit van het technisch potentieel voor duurzame warmte in 2030.

Beleid

De overheid kan het gebruik van duurzame warmte stimuleren door het subsidiëren van duurzame opties of door hogere belasting op aardgas en/of CO2.

Veestapel inkrimpen

Omschrijving

De andere grote bron van broeikasgassen in de landbouw, is de veeteelt en dan met name de melkveehouderij. Koeien stoten veel methaan uit, een krachtig broeikasgas. Deze maatregel bepaalt de reductie van de omvang van de veestapel in 2030. Hou er wel rekening mee dat emissies mogelijk verplaatsen naar andere landen als mensen niet tegelijkertijd minder vlees gaan eten.

Range voor 2030

Minimum: De ondergrens is gelijk aan de waarde in het KEV, welke bijna gelijk is aan de huidige grootte van de veestapel.

Maximaal: De bovengrens van 50% reductie wordt in meerdere partijprogramma’s genoemd.

Beleid

De overheid kan de veestapel verkleinen door middel van sanering. Hierbij worden boeren uitgekocht zodat hun bedrijfsactiviteiten stoppen. Bij warme sanering worden prijsafspraken gemaakt met de boeren zodat deze niet financieel het slachtoffer worden van deze maatregel.

Aardwarmte

Omschrijving

Aardwarmte of geothermie is warmte die gewonnen wordt uit de ondergrond. Warm water uit de ondergrond wordt opgepompt en de warmte wordt hier uit gewonnen. De temperatuur van het opgepompte water hangt af van de diepte, hoe dieper hoe warmer.

Aardwarmte kan in 2030 gebruikt worden in de glastuinbouw. Het kan ook toegepast worden in de gebouwde omgeving, maar de verwachting is dat dit pas na 2030 op grote schaal gaat gebeuren.

Range voor 2030

Minimum: Bij de ondergrens wordt geen aardwarmte gebruikt in de glastuinbouw.

Maximaal: Bij de bovengrens wordt aardwarmte gebruikt in de glastuinbouw. De hoeveelheid aardwarmte is afhankelijk van de hoeveelheid duurzame warmte in de glastuinbouw (maatregel “Warmte glastuinbouw”).

Beleid

Het gebruik van aardwarmte in de glastuinbouw is voor eindgebruikers duurder dan het gebruik van aardgas. De overheid kan het gebruik van aardwarmte stimuleren door het te subsidiëren of door hogere belasting op aardgas en/of CO2.

Energievoorziening

Volgende tab

Let op: de vraag en het aanbod van elektriciteit en waterstof zijn aan elkaar gekoppeld. Het gebruik van elektriciteit en waterstof in plaats van fossiele brandstoffen leidt alleen tot CO2-reductie als deze duurzaam geproduceerd worden. Anders moeten extra gascentrales draaien om deze elektriciteit te produceren of komt er CO2 vrij bij de productie van waterstof uit aardgas. Andersom geldt ook dat extra hernieuwbare productie toevoegen leidt tot weinig CO2-reductie als hier geen extra vraag tegenover staat, aangezien dit leidt tot overschotten van elektriciteit of waterstof.

De huidige CO2-emissie voor de sector elektriciteitsvoorziening is 42 Mton/jaar. De verwachting van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is dat in 2030 de CO2-emissie zal zijn gedaald tot 19 Mton/jaar, oftewel 13% van de totale uitstoot in 2030.

Voor de energievoorziening hebben we acht extra maatregelen opgenomen om de CO2-emissie verder te verlagen. Bij deze extra maatregelen is rekening gehouden met de inschatting wat realiseerbaar is in tien jaar. Veel maatregelen vergen actie van zowel het betreffende bedrijf, energiebedrijven, netbeheerders, RVO, als uitvoering door installateurs/bouwbedrijven.

Elektriciteit: Koppeling vraag en aanbod

De verschillende technische maatregelen hebben effect op de totale vraag en het totale aanbod van elektriciteit. Deze maatregelen kunnen niet los van elkaar beschouwd worden aangezien vraag en aanbod invloed op elkaar hebben. Bijvoorbeeld, het toevoegen van grote hoeveelheden hernieuwbare productie zonder dat hier extra elektriciteitsvraag tegenover staat leidt tot grote overschotten van elektriciteit. Het bijplaatsen van hernieuwbare energie en het elektrificeren van de vraag moeten met elkaar in de pas lopen voor maximale CO2-reductie en kosteneffectiviteit.

In het model voor de Klimaatwijzer wordt de totale vraag naar elektriciteit en het aanbod van hernieuwbare bronnen (inclusief kernenergie) bepaald gedurende het jaar. Op momenten dat de hernieuwbare bronnen niet kunnen voldoen aan de vraag wordt de resterende vraag ingevuld met regelbare centrales op aardgas. Als het aanbod van hernieuwbare bronnen groter is dan de vraag is er sprake van overschotten, die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden voor de productie van groene waterstof of anders geëxporteerd worden.

Waterstof: Koppeling vraag en aanbod

Er zijn verschillende technische maatregelen die effect hebben op de vraag en het aanbod van waterstof. Deze maatregelen kunnen niet los van elkaar beschouwd worden aangezien vraag en aanbod invloed op elkaar hebben. Het gebruik van waterstof leidt alleen tot CO2-besparing als deze waterstof op een CO2-vrije manier geproduceerd wordt.

Het opgesteld vermogen van elektrolysers en de hoeveelheid CCS bepalen hoeveel groene en blauwe waterstof geproduceerd kan worden. Daarnaast kan er waterstof geïmporteerd worden, maar hier zit een grens aan van 2 miljard m3 in 2030. Als de productie van groene, blauwe waterstof en de import niet voldoende om aan de vraag te voldoen moet er waterstof geproduceerd worden uit aardgas (grijze waterstof). Dit is een proces waarbij veel CO2 vrijkomt, daarom zou het kunnen resulteren in meer CO2 uitstoot dan bij direct aardgas gebruik.

Windenergie op zee

Omschrijving

Wind op zee is de belangrijkste hernieuwbare manier van elektriciteitsopwekking aan het worden. Op dit moment is dat nog biomassa, maar dat zal snel worden ingehaald door wind op zee. De Noordzee biedt nog tal van mogelijkheden, ook als rekening wordt gehouden met de scheepvaartroutes, natuur, visserij en recreatie. De kosteneffectiviteit van deze maatregel hangt af van wat er ingevuld wordt bij andere categorieën.

Range voor 2030

Minimum: Bij de ondergrens worden alleen windparken meegenomen die reeds geïnstalleerd zijn of waarvan de tenderprocedure al afgerond is.

Maximaal: Bij de bovengrens van 25 GW wordt het maximale technische potentieel gerealiseerd.

Beleid

De overheid kan er voor zorgen dat er meer windparken op zee komen door nieuwe tenders uit te schrijven. Hiervoor moeten eerst geschikte locaties geïdentificeerd worden en de kavels gereserveerd worden. Subsidie is niet nodig omdat de kostprijs sterk verlaagd is de afgelopen jaren. Wel zal er op een of andere manier zekerheid gegeven moeten worden aan de investeerders, dat kan bijvoorbeeld door een leveranciersverplichting.

Windenergie op land

Omschrijving

Al in het Energieakkoord (2013) was afgesproken om het aantal windturbines op land uit te breiden. De huidige turbines zijn groter en minder kostbaar. Plaatsing in ons dicht bevolkte land is niet overal even makkelijk. De kosteneffectiviteit van deze maatregel hangt af van wat er ingevuld wordt bij andere categorieën.

Range voor 2030

Minimum: Bij de ondergrens van 6 GW worden alleen de windmolens meegenomen die al gerealiseerd zijn of waar al vergunning en subsidie voor verleend is.

Maximaal: Bij de bovengrens van 15 GW wordt het maximale technische potentieel met grotere turbines dan nu ingevuld.

Beleid

De overheid kan extra windmolens op land stimuleren door verhoging van het budget voor de SDE++ subsidie. Daarnaast kunnen de doelstellingen voor hernieuwbare productie op land voor de Regionale Energie Strategieën (RES) opgehoogd worden. Ook zal er, vanwege draagvlak, voor gezorgd moeten worden dat de omgeving mee profiteert van de inkomsten uit windenergie.

Zonne-energie op land

Omschrijving

Zonne-energie groeit hard. Het is nu even populair als in Duitsland, zowel op woningen, op boerderijen, op bedrijfsgebouwen en als zonnepark. De kosteneffectiviteit van deze maatregel hangt af van wat er ingevuld wordt bij andere categorieën.

Range voor 2030

Minimum: Bij de ondergrens van 14 GW worden alleen de zonnepanelen meegenomen die al gerealiseerd zijn of waarvoor al subsidie is toegekend. Dat is lager dan wat in de KEV staat en in het Klimaatakkoord is afgesproken (26 GW).

Maximaal: Bij de bovengrens van 55 GW wordt het technisch maximale potentieel benut, vooral met extra zonneparken.

Beleid

De overheid kan extra zonneparken stimuleren door verhoging van het SDE+ budget. Daarnaast kunnen hernieuwbare productie op land voor de Regionale Energie Strategieën (RES) opgehoogd worden.

Biomassa voor elektriciteit

Omschrijving

Het Planbureau voor de Leefomgeving verwacht dat biomassa in 2030 wordt ingezet voor de levering van warmte aan huizen, gebouwen en de industrie. Deels gebeurt dat in warmte-kracht-(WK)-centrales die ook elektriciteit maken. Met dit schuifje kun je de inzet van biomassa voor warmte+elektriciteit in WK-installaties stopzetten.

Range voor 2030

Minimum: Het Planbureau voor de Leefomgeving verwacht dat biomassa in 2030 wordt ingezet voor de levering van warmte aan huizen, gebouwen en de industrie. Deels gebeurt dat in warmte-kracht-(WK)-centrales die ook elektriciteit maken. Met dit schuifje kun je de inzet van biomassa voor warmte+elektriciteit in WK-installaties stopzetten.

Maximaal: Bij de bovengrens wordt aangenomen dat ook tot en met 2030 installaties die warmte + elektriciteit produceren op biomassa kunnen werken.

Beleid

De overheid kan de subsidies voor warmte + elektriciteitsproductie uit biomassa verlengen.

Kerncentrales

Omschrijving

Op dit moment hebben we 1 kerncentrale, in Borssele van 0,5 GW. Kerncentrales stoten tijdens gebruik geen CO2 uit en draaien nagenoeg het hele jaar door. De kosteneffectiviteit van deze maatregel hangt af van wat er ingevuld wordt bij andere categorieën. Het realiseren van nieuwe kerncentrales kost een lange voorbereidingstijd.

Range voor 2030

Minimum: Bij de ondergrens wordt de huidige kerncentrale in Borssele voor 2030 gesloten zoals enkele politieke partijen willen. De centrale heeft op dit moment een vergunning tot 2033.

Maximaal: De bovengrens gaat uit van 3GW aan nieuwe kerncentrales op elk van de locaties met reservering vanuit Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO): Borssele, Maasvlakte en Eemshaven. De realisatietermijn voor kerncentrales is minimaal 10 jaar. Het is onzeker of ook met sterk optreden het mogelijk zal zijn om nieuwe kerncentrales te realiseren in 2030.

Beleid

De overheid kan extra kerncentrales stimuleren door subsidiëring, mee te investeren en/of bepaalde risico’s af te dekken. Er zijn momenteel al drie locaties gereserveerd voor kerncentrales vanuit de BARRO.

Piekcentrales op waterstof

Omschrijving

Niet alle elektriciteit kan ingevuld worden door hernieuwbare bronnen. Op momenten dat de zon niet schijnt en het niet waait, moet elektriciteit geproduceerd worden met piekcentrales. In 2030 zijn dit in principe centrales op aardgas, maar deze centrales kunnen (na ombouw) ook draaien op waterstof. Met deze maatregel worden centrales op aardgas omgebouwd naar centrales op waterstof.

Hoe de waterstof wordt geproduceerd is vermeld bij de maatregel Energievoorziening > Groene waterstof. Hoe de waterstof wordt geproduceerd bepaalt de CO2-uitstoot. De kosteneffectiviteit van deze maatregel hangt af van wat er ingevuld wordt bij andere categorieën.

Range voor 2030

Minimum: Bij de ondergrens zijn er geen waterstofcentrales in 2030. Alle gascentrales draaien op aardgas.

Maximaal: Bij de bovengrens zijn er 2 grote gascentrales (elk 1,3 GW met slechts 2100 draaiuren per jaar) op waterstof in 2030.

Beleid

Centrales op waterstof zijn in 2030 een stuk duurder dan centrales op aardgas. Daarom is subsidiëring nodig om deze centrales rendabel te maken. Een andere beleidsmogelijkheid is een CO2-budget voor de elektriciteitsproductie of een leveranciersverplichting.

Groene waterstof

Omschrijving

Waterstof kan op verschillende manieren geproduceerd worden. ‘Groene’ waterstof wordt geproduceerd door middel van elektrolyse met hernieuwbare elektriciteit, zoals wind- of zonne-energie. Met deze maatregel bepaal je het opgesteld vermogen van de elektrolysers en daarmee hoeveel groene waterstof geproduceerd wordt. De electrolysers moeten gevoed worden door voldoende wind- of zonnestroom, dus let op dat je genoeg zonne- en windenergie kiest, zodat deze maatregel een gunstig CO2-effect scoort.

Als de vraag naar waterstof groter is dan de productie van groene waterstof wordt deze geproduceerd uit aardgas met CCS en/of door import. De kosteneffectiviteit van deze maatregel hangt af van wat er ingevuld wordt bij andere categorieën.

Range voor 2030

Minimum: Bij de ondergrens zijn er geen elektrolysers in 2030. Alle waterstof wordt geproduceerd met aardgas in combinatie met CO2-opslag en/of door import van waterstof

Maximaal: De bovengrens van 6 GW komt overeen met wat maximaal realiseerbaar is in 2030.

Beleid

Productie van waterstof uit elektrolyse is in 2030 nog een stuk duurder dan productie van waterstof uit aardgas. Daarom is subsidie nodig of voldoende marktverplichtingen voor een rendabele afzet van groene waterstof (bijmengen, emissievrij vrachtvervoer).

Bijmenging groen gas

Omschrijving

Van biomassa reststromen kan groen gas gemaakt worden door middel van vergisting of vergassing. Groen gas is chemisch identiek aan aardgas. Daarom kan het aardgas vervangen zonder dat er aanpassingen nodig zijn aan het netwerk of installaties. Met deze maatregel kun je bepalen hoeveel groen gas wordt geproduceerd en ingevoed op het gasnet. Doordat het ingevoed wordt op het gasnet wordt het groen gas in alle sectoren gebruikt.

Range voor 2030

Minimum: De ondergrens komt overeen met het minimale economische potentieel. Het is de verwachting dat deze hoeveelheid groen gas sowieso geproduceerd wordt, ook zonder stimulerend beleid.

Maximaal: De bovengrens komt overeen met het maximale economische potentieel. Dit is de hoeveelheid groen gas die geproduceerd wordt bij sterk ondersteunend beleid. Dit is gelijk aan de doelstelling uit het klimaatakkoord.

Beleid

Groen gas is in 2030 een stuk duurder dan aardgas, Daarom is subsidie nodig of een bijmengverplichting voor een rendabele afzet van groen gas.

Verantwoording

CO2-uitstoot

De CO2-uitstoot (we bedoelen ook methaan en lachgas en drukken die uit in CO2-equivalenten ) volgens de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is 150 Mton in 2030, een reductie van 34% ten opzichte van 1990. De doelstelling in het Klimaatakkoord is 116 Mton. Dit is 49%. Een reductie van 55% betekent een maximal CO2-emissie van 103 Mton. Mijn Klimaattechnieken berekent de CO2-reductie van technische maatregelen. De overheid dient beleid uit te voeren om deze maatregelen plaats te laten vinden. De mogelijklheden daarvoor zijn aangegeven in Mijn Klimaatbeleid.

De schuifjes staan bij het openen van de Klimaatwijzer op de standaardwaarde volgens de KEV, het nu uitgezette beleid dus. Voor elke maatregel is beoordeeld wat het huidige beleid is en voor het maximum wat in een periode van 10 jaar nog is te realiseren. De technische potenties kunnen dus hoger zijn, maar de tijd tot 2030 dringt en om verschillende redenen (vergunningen, netaansluiting, financiering, uitvoering) kan niet het hele technische potentieel voor 2030 gerealiseerd worden.

De CO2-emissie wordt vastgesteld als de uitstoot in het jaar 2030. De CO2-uitstoot voor het maken van bijvoorbeeld een windmolen wordt daardoor niet meegenomen. De CO2 voor bijstook met aardgas voor een warmtenet wel. De import van waterstof is beperkt naar wat naar ons inzien realistisch is gezien de infrastructuur.

Er zijn 2 belangrijke verschillen zichtbaar met de doorrekening van de verkiezingsprogramma's door het PBL: Ten eerste ontstaat in de Klimaatwijzer door de technische maatregelen geen verplaatsing van industriele productie naar het buitenland, ook niet voor elektriciteit. Ten tweede worden CO2-effecten in de Klimaatwijzer altijd bepaald door vraagmaatregelen én productiemaatregelen.

Kosten

In deze Klimaatwijzer worden de jaarlijkse nationale meerkosten van de maatregelen berekend. Dit betekent dat alleen de extra kosten t.o.v. het niet-duurzame alternatief worden meegenomen. Een voorbeeld zijn de extra kosten van een warmtepomp in vergelijking met een HR-ketel. De meerkosten omvatten de investeringslasten, operationele kosten en kosten voor energie in het jaar 2030. Per maatregel wordt de afschrijftermijn en discontovoet bepaald om de investeringskosten te vertalen naar jaarlijkse kapitaallasten. De maatschappelijke kosten van CO2-uitstoot (en dus baten bij CO2-besparing) worden niet meegenomen. Dit zou het beeld voor de vereiste investering minder helder maken.

Het PBL heeft in 2018 berekend dat voor 49% reductie van de CO2-uitstoot 3.500 – 5.500 miljoen euro per jaar vereist is, oftewel 3,5 tot 5,5 miljard. Het huidige beleid in de KEV resulteert in 34% reductie.

De kosten en baten van overheidsbeleid zijn niet opgenomen in deze maatregelen. De kosten van de energietransitie zijn hoog maar resulteren ook in meer werkgelegenheid, nieuwe kansen voor de industrie, een betere leefomgeving en nieuwe kansen voor bedrijven. Daarnaast is de schade van klimaatverandering vele malen groter als we niet de juiste maatregelen nemen.

Toelichting op grootheden

In dit dashboard worden per maatregel de eenheden gehanteerd die gebruikt worden in de relevante sector en ook zo zijn opgenomen in het Klimaatakkoord. Deze toelichting kan helpen om een gevoel te krijgen over de ordegrootte. Voor vervoer, gebouwde omgeving en landbouw zijn goed begrijpelijke eenheden gehanteerd.

In de industrie wordt gerekend met TWh, PJ en Mton. Dit zijn grote eenheden omdat er in de industrie veel energie gebruikt wordt. Een TWh (tera watt uur energie) is een miljard kWh, deze eenheid wordt vaak gebruikt voor elektriciteit. Een TWh is gelijk aan het elektriciteitsgebruik van 380.000 huishoudens in een jaar. PJ staat voor petajoule en wordt gebruikt voor alle soorten energie. 1 TWh is gelijk aan 3,6 PJ. 1 PJ warmte is gelijk aan de warmtevraag van 32.000 huishoudens. Mton staat voor megaton, dit betekent dat 1 Mton CO2 gelijk is aan 1.000.000 ton CO2.

De parameters voor energieproductie zijn uitgedrukt in GW. GW geeft aan hoeveel energie een installatie maximaal op een moment kan produceren. Hoeveel energie er wordt geproduceerd in een jaar hangt af van hoeveel uur er energie kan worden geproduceerd. Een windmolen park van 1 GW dat 4.500 uur energie produceert zal 4.500 GWh produceren, dit is gelijk aan 4,5 TWh. Eén zonnepaneel heeft ongeveer een vermogen van 300 Watt, oftewel 0,0000003 GW. Eén windmolen op land heeft ongeveer een vermogen van 3 MW, oftewel 0,003 GW.

COVID-19

Er is in de maatregelen geen rekening gehouden met COVID-19 omdat we niet weten hoe de samenleving herstelt nadat iedereen gevaccineerd is. Ook zijn alle cijfers en studies die gebruikt zijn gebaseerd op de pre-covid situatie.

Beleidsmaatregelen

Het tabblad "beleid" is ontwikkeld op basis van de doorrekening van het PBL van de verkiezingsprogramma's. Dit is aangevuld met kennis van effecten van beleidsmaatregelen door CE Delft. Sommige maatregelen sluiten elkaar uit en dat is in de toelichting weergegeven door een keuze waarbij één van de twee maatregelen wordt uitgeschakeld.

CE Delft, mei 2021

De Klimaatwijzer is een initiatief van de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), in samenwerking met EBN, ABN AMRO en Stichting 2050; opgesteld door CE Delft.